Regelmatig wordt de vraag voorgelegd of de arbeidsverhouding tussen partijen wel als een arbeidsovereenkomst heeft te gelden. Of is er sprake van een andere in de wet benoemde overeenkomst tot het verrichten van werk? Om hier uitsluitsel over te verkrijgen dient de rechter zich te buigen over de kwalificatievraag. Ook de kantonrechter te Amersfoort moest op 13 mei 2015 deze vraag beantwoorden (ECLI:NL:RBMNE:2015:3461). Ondanks dat partijen in naam een arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, betwist de werkverschaffer dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, daar de gezagsverhouding ontbreekt. De rechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hieronder zal ik nader ingaan op het belang van de kwalificatie ‘arbeidsovereenkomst’ en de vraag wanneer een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst heeft te gelden.
Het belang van de kwalificatie arbeidsovereenkomst
De vraag of een arbeidsverhouding tussen partijen heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst is om twee reden van belang. Enerzijds wordt aan het bestaan van een arbeidsovereenkomst het gevolg verbonden dat de werker, in dit geval de werknemer, een beroep kan doen op een groot aantal beschermende bepalingen uit het van toepassing zijnde arbeidsrecht (Boek 7 BW). De werknemer heeft dan immers recht op loondoorbetaling bij ziekte, vakantie en vakantietoeslag, een minimumloon, ontslagbescherming etc. Anderzijds is de vraag van belang omdat er sprake is van een dienstbetrekking op grond waarvan de werknemer verzekeringsplichtige is in de zin van de WW, ZW en WIA. Dit heeft tot gevolg dat de werkgever verplicht is tot inhouding en afdracht van premies werknemersverzekeringen (Sociaal Zekerheidsrecht). Bovendien is een werkgever verplicht tot inhouding en afdracht van loonbelasting (Fiscaalrecht). Het begrip fictieve dienstbetrekking wordt hier buiten beschouwing gelaten. Geïnteresseerden kunnen hiervoor terecht bij de website van de belastingdienst [1].
De kwalificatievraag: arbeidsovereenkomst of andere overeenkomst uit Boek 7 BW?
In Boek 7 BW worden 3 benoemde overeenkomsten onderscheiden: de arbeidsovereenkomst (art. 7:610 BW), de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW) en de overeenkomst tot aanneming van werk (art. 7:750 BW).
Voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is dat moet worden voldaan aan de in artikel 7:610 BW genoemde criteria: arbeid gedurende zekere tijd, loon en een gezagsverhouding. Zoals de kantonrechter in bovengenoemde uitspraak overweegt (r.o. 4.3) onderscheidt een overeenkomst van opdracht zich (onder meer) van de overige twee overeenkomsten, doordat er bij de werkzaamheden geen sprake is van het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard. Een overeenkomst van opdracht is gericht op het leveren van diensten (bijvoorbeeld huisarts, accountant, jurist). Daarnaast onderscheidt een arbeidsovereenkomst zich van een overeenkomst van opdracht en de aannemingsovereenkomst in die zin dat het bij de eerste om een inspanningsverplichting gaat en bij de laatste twee om een resultaatsverplichting. Bovendien onderscheidt de arbeidsovereenkomst zich van de overeenkomst van aanneming van werk en de opdrachtovereenkomst door de gezagsverhouding. En juist deze gezagsverhouding levert in de praktijk de meeste problemen op.
In het arrest Groen/Schoevers van 14 november 1997 heeft de Hoge raad zich uitgesproken over de vraag wanneer een overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Belangrijk is niet alleen de partijbedoeling, dus datgene wat partijen bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst voor ogen stond, maar ook de vraag op welke wijze partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij speelt naast het materiële gezagscriterium (de bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen) tevens het formele gezagscriterium (de vraag of en op welke wijze de arbeidsrelatie van de werknemer is ingebed in de organisatie van de werkgever, bijvoorbeeld de wijze en het karakter van beloning, vrije dagen, de plaats waar de arbeid dient te worden verricht etc.). Tevens voegt de Hoge Raad daaraan toe dat mede rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke positie van degene wiens mogelijke hoedanigheid van werknemer wordt beoordeeld. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde inhoud en feitelijke uitvoering van de overeenkomst dient de rechter vervolgens te bepalen of de overeenkomst behoort tot één van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten. Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien.
Tot slot
In bovengenoemde zaak die speelde bij de kantonrechter Amersfoort, bleek dat was voldaan aan de criteria loon, arbeid en gezag. De gezagsverhouding werd aangenomen op grond van de feitelijke situatie. De werker was bij het maken van sieraden aan de zeggenschap van de werkverschaffer onderworpen. Het feit dat de arbeidsovereenkomst bepaalde dat de werker vrij is om te komen en te gaan maakt het voorgaande niet anders. Immers de feitelijke situatie is leidend!
Een ander voorbeeld waarbij het Hof op elegante wijze tot de kwalificatie arbeidsovereenkomst komt verwijs ik naar een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2014:2199). Kort samengevat toont deze laatste uitspraak dat zelfs een initiële partijafspraak in de loop van de tijd (16 jaar) kan veranderen. Concreet was aanvankelijk sprake van een overeenkomst van opdracht maar leidde de feitelijke uitvoering van de overeenkomst uiteindelijk tot een arbeidsovereenkomst!
In de kern blijft een beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht tussen partijen een casuïstische beoordeling. Via een holistische weging betrekking hebbend op alle omstandigheden van het geval komt de rechter uiteindelijk tot een oordeel.
Dit bericht is geschreven door mr. Caroline de Graaf, als jurist verbonden aan Arbeidsrecht De Graaf te De Wijk (De Wolden).