In deze procedure staat de vraag centraal of de werknemer aan werkgeefster (Stichting Siriz) meer informatie had moeten verstrekken dan hij heeft gedaan ten tijde van het opstellen van de beëindigingsovereenkomst. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (3 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9240) oordeelt dat de beëindigingsovereenkomst niet onder invloed van dwaling tot stand is gekomen.
De feiten
Tussen werkgeefster en werknemer was sprake van onderhandelingen over een beëindigingsovereenkomst die al in het najaar van 2010 waren gevoerd en in februari/maart 2011 waren hervat. Siriz doet op 1 maart 2011 aan werknemer een voorstel. Tijdens een gesprek daarover op 22 maart 2011 antwoordt de werknemer op de vraag ‘of hij een concreet uitzicht heeft op een nieuwe baan’, dat hij ‘sollicitaties heeft lopen, maar nog geen concreet uitzicht heeft op een nieuwe baan.’ De advocaat van de werknemer heeft dit op 23 maart 2011 aan Siriz per brief verwoord. Op 24 maart 2011 wordt de betreffende beëindigingsovereenkomst door beide partijen getekend. Bij brief van 31 maart 2011 bericht de werknemer dat hij per 1 mei 2011 bij een andere organisatie in dienst zal treden. U begrijpt het al: Siriz weigert vervolgens de overeengekomen ontslagvergoeding ad € 38.000,00 bruto aan de werknemer uit te keren. Nadat de werknemer de werkgeefster heeft gedagvaard oordeelt de kantonrechter dat Siriz wordt verplicht tot betaling van de overeengekomen ontslagvergoeding. Werkgeefster komt daartegen in het onderhavige arrest in beroep.
Grieven werkgeefster
Siriz stelt dat de werknemer aan de werkgeefster meer informatie had moeten verstrekken dan hij heeft gedaan, dat de werkgeefster door het niet verschaffen van voldoende informatie een onjuiste voorstelling van zaken had en de beëindigingsovereenkomst dus onder invloed van dwaling bij de werkgeefster tot stand is gekomen dan wel dat de vordering tot betaling van de overeengekomen beëindigingsvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. (r.o 4.3).
Overweging Hof
Het Hof overweegt dat een overeenkomst op grond van artikel 6:228 lid 1 BW vernietigbaar is indien deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, indien de wederpartij in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist dan wel behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (sub b) of indien de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten (sub a). Omdat Siriz zich op de vernietigbaarheid beroept rust op haar de stelplicht en de bewijslast (artikel 150 Rv).
Het Hof stelt vast dat de werknemer conform de waarheid heeft verklaard dat hij enkele sollicitaties had lopen. Hoewel werknemer zich in een sollicitatieprocedure reeds in een vergevorderd stadium bevond, blijkt uit de e-mail van maandag 21 maar 2011 niet dat hij op dat moment al (zo goed als) zeker was van een nieuwe baan. Uit de betreffende e-mail blijkt immers dat er meerdere kandidaten waren en dat werknemer eerst op donderdag 24 maart 2011 bericht zou kunnen verwachten over de vraag of hij de ‘eerst gekozen kandidaat’ zou worden.’ In die zin kan aldus niet worden gesproken van een dwaling van Siriz die te wijten is aan een inlichting van de werknemer.
Vervolgens beantwoordt het Hof de vraag of de werknemer Siriz had behoren in te lichten over de fase waarin zijn sollicitatie bij werkgever A zich bevond (vgl. HR 19 december 2003, JAR 2004/15 Van Gruijthuijsen/Rabobank: zwijgen daar waar spreken plicht was). Het Hof is van mening dat er op de werknemer onder deze omstandigheden (op het moment van de bespreking heeft werknemer conform de waarheid verklaard dat hij enkele sollicitaties had lopen) geen spontane mededelingsplicht op de werknemer rustte. ‘Indien de stand van zaken in die sollicitatieprocedures op dat moment voor Siriz beslissend was geweest voor de vraag of zij al dan niet de beëindigingsovereenkomst wenste te sluiten, had zij naar die stand van zaken moeten doorvragen. Zij heeft dat niet gedaan’.
Commentaar en tips
Het is mogelijk om een dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen. Wel is het van belang dat u als werkgever, zo blijkt ook uit deze uitspraak, doorvraagt naar de stand van zaken indien de werknemer zich reeds in een sollicitatieprocedure bevindt. Eén vraag meer (namelijk de vraag wanneer de uitslag van de sollicitatieprocedure gecommuniceerd gaat worden) had werkgeefster € 38.000,00 kunnen besparen.
Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met mr. Caroline de Graaf-Tolkamp.