In deze procedure staat de vraag centraal of werkneemster op grond van het in artikel 7: 610b BW bedoelde rechtsvermoeden aanspraak heeft verkregen op loon over de periode waarin zij niet is opgeroepen tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. De kantonrechter te Haarlem (9 april 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ6725) is van oordeel dat het antwoord op deze vraag in het midden kan blijven. Zij oordeelt hiertoe als volgt.
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiseres]
te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. M. Gerritsen
tegen
1. de vennootschap onder firma GEBOORTECENTRUM WONDERWERELD KRAAMZORG
2. [vennoot 1]
3. [vennoot 2]
te [woonplaats]
gedaagden
hierna gezamenlijk te noemen Wonderwereld
gemachtigde mr. D. Groen.
De procedure
[eiseres] heeft Wonderwereld gedagvaard op 11 juli 2012. Wonderwereld heeft schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 3 oktober 2012 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De zaak is vervolgens aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven. Bij fax van 18 december 2012 heeft mr. Gerritsen meegedeeld dat het partijen niet gelukt is om tot een regeling in der minne te komen en de kantonrechter verzocht een beslissing te nemen.
De feiten
a. Blijkens op 13 juli 2005 schriftelijk aangegane arbeidsovereenkomst is [eiseres] op 1 augustus 2005 voor onbepaalde tijd als kraamverzorgende in dienst getreden van Wonderwereld. [eiseres] is 57 jaar oud en haar uurloon bedroeg in 2010 € 17,96 bruto.
b. Art. 3 van de arbeidsovereenkomst bepaalt:
Werkgever verklaart dat zij op enig moment voor Wonderwereld, bureau voor kraamzorg, behoefte zou kunnen hebben aan door werknemer te verrichten arbeid. Het is aan werkgever te bepalen of zich werkzaamheden voordoen die rechtvaardigen een beroep op de arbeid van werknemer te doen.
Werkgever verbindt zich, indien werkzaamheden als bovenbedoeld aanwezig zijn, het verrichten daarvan aan werknemer aan te bieden. Werknemer is niet verplicht om aan deze oproep gehoor te geven. Op het moment dat werknemer de oproep accepteert, verplicht werknemer zich in beginsel de werkzaamheden te verrichten.
c. Art. 7 van de arbeidsovereenkomst bepaalt:
Werkgever is verplicht werknemer voor het verrichten van werkzaamheden zo spoedig als mogelijk op te roepen. Werkgever maakt bij de oproep, en zo mogelijk eerder, aan werknemer het aantal uren arbeid bekend. Het is mogelijk dat van het vooraf overeengekomen aantal uren arbeid wordt afgeweken, indien een verzoek hiertoe tijdens de verzorging, zowel mondeling als schriftelijk, door de kraamvrouw wordt gedaan.
d. Art. 11 van de arbeidsovereenkomst bepaalt:
Werknemer zowel als werkgever zijn bevoegd de arbeidsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Deze arbeidsovereenkomst kan slechts tegen het einde van de maand worden opgezegd.
e. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de algemeen verbindend verklaarde (besluit Minister van SZW van 23 februari 2010, UAW Nr. 10982) CAO Verpleeg- Verzorgingshuizen en Thuiszorg 2010 (hierna: CAO VTT) van toepassing. Art. 3.1.17 lid 1 van de CAO VTT bepaalt:
De inval-/oproepkracht werkzaam bij een kraamzorginstelling waarmee een nul-urencontract is overeengekomen, heeft, na verloop van de eerste zes maanden van een dergelijk contract, geen recht op loondoorbetaling tijdens de perioden waarin hij door de werkgever niet is opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, zulks conform het bepaalde in artikel 7: 628 lid 7, van het Burgerlijk Wetboek.
f. Tot september 2010 heeft [eiseres] structureel voor Wonderwereld gewerkt, over de hele periode gemeten gemiddeld (afgerond) 10 dagen per maand en (afgerond) 59 uren per maand.
Begin september 2010 is onenigheid ontstaan tussen partijen, waarna [eiseres] geen werkzaamheden meer voor Wonderwereld heeft verricht.
De vordering
[eiseres] heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Wonderwereld zal veroordelen tot:
– betaling van een bedrag van € 22.698,- bruto aan achterstallig loon over de periode 1 oktober 2010 tot 1 juli 2012, te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente,
– betaling van een bedrag van € 965,05 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en 4 % eindejaarsuitkering vanaf 1 juli 2012 tot aan het moment waarop de dienstbetrekking rechtmatig zal zijn geëindigd te vermeerderen met de tussentijdse verhogingen krachtens arbeidsovereenkomst en/of CAO en wettelijke rente,
– betaling van een bedrag van € 1.500,- exclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten,
– de proceskosten.
[eiseres] heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Tussen partijen is sinds 1 augustus 2005 een arbeidsovereenkomst op oproepbasis van kracht. [eiseres] heeft structureel werkzaamheden verricht tot september 2010. Vanaf begin september 2010 is zij, zonder dat Wonderwereld daarvoor een deugdelijke grond had, niet meer voor werkzaamheden opgeroepen, terwijl zij zich beschikbaar heeft gehouden. [eiseres] is van mening dat het rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 7: 610b BW meebrengt dat zij aanspraak heeft verkregen op een vast aantal uren, te weten het aantal dat voortvloeit uit het gemiddelde van de door haar gewerkte uren in de maanden juni t/m augustus 2010. Wonderwereld heeft ten onrechte het daarbij behorende salaris vanaf september 2010 onbetaald gelaten.
Het verweer
Wonderwereld heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Wonderwereld stelt zich samengevat op het standpunt dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst en de feitelijke gang van zaken meebrengen dat het rechtsvermoeden is weerlegd en dat de in de arbeidsovereenkomst voorziene flexibiliteit behouden is gebleven. Wonderwereld heeft een beroep gedaan op artikel 3.1.17 CAO VTT.
Beoordeling
De discussie tussen partijen heeft zich toegespitst op de vraag of [eiseres] op grond van het in artikel 7: 610b BW bedoelde rechtsvermoeden aanspraak heeft verkregen op loon over de periode waarin zij niet is opgeroepen tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het antwoord op deze vraag echter, gelet op het hiernavolgende, in het midden blijven.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering, gelet op het bepaalde in artikel 3.1.17 lid 1 van de CAO VTT, niet kan slagen. In dit artikellid is immers uitdrukkelijk bepaald dat na ommekomst van zes maanden de door [eiseres] bedoelde aanspraak in dit geval niet bestaat. Vaststaat immers dat sprake is van een nul-urencontract en dat Wonderwereld een kraamzorginstelling is. Voor zover [eiseres] meent dat artikel 7: 610b BW meebrengt dat geen sprake meer is van een oproepcontract, wordt zij hierin niet gevolgd. Het enkele feit dat op basis van artikel 7:610b BW een rechtsvermoeden van een bepaalde arbeidsomvang kan bestaan, brengt niet mee dat geen sprake meer is van een oproepovereenkomst. Daar komt bij dat [eiseres] niet weersproken heeft dat haar in 2011 een vast contract is aangeboden, maar dat zij dit om haar moverende redenen van de hand heeft gewezen. [eiseres] kan dan ook geen aanspraak maken op loon over uren die zij niet heeft gewerkt. Gelet hierop kan ook in het midden blijven of [eiseres] na september 2010 nog beschikbaar was om werk voor Wonderwereld te verrichten.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Wonderwereld tot en met vandaag worden begroot op € 1.200,- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Smits en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl