In deze ontslagprocedure staat de vraag centraal of dit ontslag van een 57-jarige werkneemster ook kennelijk
onredelijk kan zijn. De kantonrechter te Groningen (d.d. 18 oktober 2012, ECLI:NL:RBGRO:2012:BY4910) beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De feiten
Werkneemster is op 7 oktober 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) de Vereniging voor Gereformeerd Primair Onderwijs Noordoost Nederland (hierna: VGPONN). Laatstelijk vervulde zij de functie van onderwijsassistent en administratief medewerkster. Eén van de voorwaarden voor de aanstelling in dienst van de VGPONN is dat werkneemster lid behoort te zijn van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (hierna: VGK) in Nederland. Bovendien dient men in te stemmen met de grondslag en het doel van de rechtspersoon, zoals vermeld in de statuten. De statuten maken tevens melding van het feit dat het niet langer lid zijn van een van de kerken als een grondslag voor ontslag wordt aangemerkt. In de akte van benoeming – waarin tevens wordt verwezen naar de statuten – heeft werkneemster uitdrukkelijk verklaard met deze voorwaarden in te stemmen.
Begin maart 2011 heeft werkneemster – ondanks het feit dat de algemeen directeur van de VGPONN de heer H. Lamberink haar begin 2011 heeft laten weten dat het niet langer lid zijn van een van de kerken een grondslag vormt voor ontslag – haar lidmaatschap van de VGK opgezegd.Bij besluit van 19 mei 2011 wordt werkneemster per 1 september 2011 ontslagen vanwege het feit dat zij niet langer voldoet aan de benoemingseisen zoals die gelden binnen de VGPONN. Vervolgens gaat werkneemster tegen het besluit in beroep bij de Commissie van Beroep. Deze verklaart het beroep ongegrond.
De vordering van werkneemster
Werkneemster vordert nu bij de kantonrechter een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Aanvullend vordert zij primair om herstel van haar dienstverband. Subsidiair vordert zij een schadevergoeding. Daartoe stelt zij dat zij niet heeft kunnen overzien dat de opzegging van het kerklidmaatschap tevens het einde van de arbeidsovereenkomst zou betekenen. Bovendien voert zij aan dat de VGPONN haar beleid in dezen niet consequent en consistent uitvoert. Voor wat betreft de consistentie geeft ze als reden dat ze gewoon mocht doorwerken tot het einde van de opzegtermijn terwijl ze al geen meer lid was van de kerk.
Het verweer van werkgeefster
VGOPNN stelt dat haar statuten waarmee werkneemster akkoord is gegaan helder en duidelijk zijn: de kerkelijke binding is noodzakelijk om de gereformeerde identiteit van de organisatie en het onderwijs te waarborgen. Bovendien wordt het leden- en benoemingsbeleid consequent en consistent gehandhaafd.
Het oordeel van de kantonrechter
Reden van de opzegging
De kantonrechter is van oordeel dat de reden van de opzegging niet kennelijk onredelijk is. Er is geen sprake van een ongeoorloofd onderscheid naar geloofsovertuiging. De Algemene wet Gelijke Behandeling staat instellingen van bijzonder onderwijs toe om eisen te stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag van de instelling. De VGPONN heeft voldoende uiteengezet (en werkneemster heeft hier uitdrukkelijk mee ingestemd) dat de eis van het lidmaatschap van de VGK nodig is voor de verwezenlijking van de grondslag van de VGPONN zoals dat is omschreven in haar statuten. Op die grond mocht de VGPONN het dienstverband met werkneemster wél beëindigen.
De gevolgen van de opzegging
Wel is de rechter van mening dat de gevolgen van de opzegging voor werkneemster te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de VGPONN bij de opzegging. Werkneemster is 57 jaar oud en functioneerde gedurende 15 jaar goed. Haar kansen op de arbeidsmarkt zijn gering en werkneemster krijgt – zoals het zich mag laten aanzien gedurende een langere periode – met een behoorlijke inkomensachteruitgang te kampen. VGOPNN heeft werkneemster in het geheel geen financiële compensatie aangeboden. Juist om laatstgenoemde reden acht de kantonrechter op grond van het gevolgencriterium het ontslag dan ook kennelijk onredelijk.
De kantonrechter is van oordeel dat indien de VGOPNN aan werkneemster een bedrag als schadevergoeding had betaald ter tegemoetkoming in de te verwachten inkomensterugval, de gevolgen voor werkneemster minder ernstig zouden zijn geweest en om die reden zou het ontslag niet kennelijk onredelijk zijn geweest. Daar de VGOPNN geen financiële compensatie heeft aangeboden veroordeelt de kantonrechter VGOPNN om aan werkneemster alsnog een bedrag van € 7.200,– bruto te betalen als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.